Het CAR model

Het CAR-model staat voor Competentie, Autonomie en Relatie. Het model wordt gebruikt om een veilig leer- en leefklimaat te creëren en is onderdeel van pedagogische bekwaamheid. Het helpt docenten om in te spelen op de basisbehoeften van studenten en zo het leren en ontwikkelen te optimaliseren.

Doel van het CAR-model

  • Handelen gericht op sfeer en veiligheid in de groep.
  • Optimaliseren van voorwaarden voor leren en ontwikkelen.

Voorbeelden van handelen volgens het CAR-model:

  • Groepsprocessen sturen en begeleiden
  • Vertrouwen wekken
  • Ruimte scheppen voor leren, inclusief het maken van fouten
  • Duidelijke verwachtingen uitspreken en eisen stellen
  • Zelfvertrouwen stimuleren en aanmoedigen
  • Oog hebben voor sociaal-emotionele en morele ontwikkeling
  • Eigen grenzen bewaken

De 3 basisbehoeften van het CAR-model

Competentie – Kunnen

Studenten geloven in hun eigen kunnen, ervaren plezier en zien hun talenten en ontwikkeling.

Mogelijke acties:

  • Laat studenten werken op hun eigen niveau
  • Bied realistische opdrachten aan op school en tijdens stage
Autonomie – Zijn

Studenten voelen zich zelfstandig en ervaren ruimte om zelf keuzes te maken en initiatief te nemen.

Mogelijke acties:

  • Bied keuzevrijheid
  • Neem studenten serieus
  • Overleg en onderhandel met studenten
  • Speel in op talenten
Relatie – Behoren

Studenten voelen zich welkom en gewaardeerd door de docent en medestudenten. Ze ervaren verbinding met de groep.

Mogelijke acties:

  • Betrek de hele klas bij activiteiten
  • Laat jezelf als docent zien
  • Stimuleer samenwerken met verschillende medestudenten

Pedagogische bekwaamheid betekent dus: tegemoetkomen aan deze drie basisbehoeften.

Navigatie

« Het OUT model Breinactiviteiten »